Humoreske von R. von Rawitz.
in: „Soerabaijasch handelsblad” vom 30.09.1905
in: „De locomotief” vom 02.10.1905
De hooge C. Humoreske van R. Von Rawitz. Wanneer hij wist dat hij alleen was, heel achter in den tuin van t et Koninklijk landgoed, waar do straat langs den steenen tuinmuur gaat, waar radijs en koolsoorten worden geplant, dan zong hij uit volle borst. Zingen was zijn lust en zijn leven reeds op de school geweest en de zangonderwijzer had hem dikwijl s gezegd dat hij talent had. Op alle schoolfeesten hoorde men dan ook zijn heldere tenor boven het schoolkoor uit en zijn leeraar, die zelf een yroot intizieklieftiebber wa 3, zag iets door de vingers, wanneer zijn jonge vriend IJautnann weer een geweldige fout iu een latijnsehe thema had gemaakt. Doch al waren de leeraars den jongen ook nog zoo goedgezind, de vader dacht op het punt van gezang en latijnstudeereu anders en hield zijn Bruuo van school toen hij zijn diploma had behaald. „Voor een geleerde deug je niet en ik heb er hetgeld ook niet voor; je kunt in deu tuinbouw studeeren. Dat is een gezonde bezigheid, dat is een goed baantje eu wanneer jeden militairen dienst achter deu rug hebt, dan weet ik wel een plaats voor je bij mijn ouden vriend Peters op het landgoed. Die heelt weldra een steun noodig en later een opvolger en wanneer je daar eenmaal tusschen zit, dan ben je je levenlang in een warm nestje. Dus weg met graniatika en noten en vooruit in het practische leven!" Zoo had de oude heer gesproken eu ziju program was trouw gevolgd: eerst de tuinbouwschool, toen bij een flink bataillon der jagers eu nu reeds eeu paar jaar gezel op het landgoed eu de rechterhand van deu ouden Peters. //Mijn rechterhand!" zeide hij dikwijls tot vader Baumann, »ik zou zonder den jongen inij niet meer kunnen redden. Eu de linkerhand, dat is mijn Meta; wat Bruuo in den tuin is, is zij iu huis. Ik hoop dat die twee elkaar zulleu viudeu." c/Uat sprezkt vanzelf", beweerde de ander. //Dat is een uitgemaakte zaak. De jongen wordt uw opvolger, Peters, eu schoonzoon." Zoo baredeueerdeu de bedachtzame ouders eu de jongelui hadden daar uiets tegen iu te brengen. Bruuo en Mata hielden het ook voor uitgemaakt, dat zij na niet te langen tijd man eu vrouw zouden worden eu hun levenlang op het koninklijk laudgoed Kriegelheim zoudeu blijven. Deze gedachte hield ook den jongen man op zekeren middag bezig, toeu hij den voorjaarsoogst overzag. En toen hij laug genoeg daarover had nagedacht kwam hem een melodie in den zin, die hij eens in deu schouwburg had gehoord. Hij zong met heldere stem, die steeds krachtiger werd, tot eeu hooge toou de aria besloot. Anders was liet alleen het gesjilp der musschen dat op ziju gezang antwoordde, van de vogels die op boomen en bloembedden hun lustig leveu leidden, nu echter — tot groote verbazing vau Bruuo, die vuurrood in het gezicht werd — riep eeu basstem //bravo!" en dadelijk daarna kwam een hoofd boven den tuinmuur uit. «Pardon, mijnheer, dat ik hier u kom verrassen en applaudisseeren, maar u uitstekend." De tuinman ging naar deu muur eu ontdekte op den weg eeu wagen waarin een dik heer zat. «Jawel,—middelmatig." «rüat is veel meer dan middelmatig, u hebt een zeldzaam mooie tenor — mag ik mij aan u voorstellen: Evermann, directeur van den stadsschouwburg te B. — Hoe oud bent u als ik vragen mag?" //Ik beu 25 jaar, mijnheer de directeur.'* z/lloudt u van het laudleven ?" //Waarom niet, ik heb inyu tehuis, salaris — //Dat zal zeker niet hoog zijn?" //Voorloopig 1200 uiark I" z/Z o, zoo 1200! Weet u mijnheer,dat u met gemak 12000 per jaar zoudt kun* neu verdienen ?" //Dat meeut u niet mijnheer!" //Welzeker. Twaalfduizend ! Wat zeg ik? Twintig— dertigduizend, als u aan een groot tooueel kunt komen. Mijnheer) u hebt een hooge C als de beste zanger ooit gehad heeft." Er werd een poosje gesproken en het gespiek eindigde daarmede dat de beide heeren elkaar hunne adressen gaven. Toen rolde de koets weer Terder en Bruuo stond langen tijd in gedachten verzonken naar de bedden en te kijken. De oude Boumann, in de heele buurt „stijfkop" genoemd — was een stijlhoofdig man, doch de zoon gaf hem weinig toe. Noch liet gemopper Tan den vader, noch de koelheid van zijn patroon I'eters, noch de tranen uit Meta's blauwe oogen konden hem bewegen:op zekeren dag pakte hij zijn kotters en vierentwintig uur later stond hij voor professor Weisz, wien de directeur hem had aanbevolen. rEen zeer mooi orgaan," zeide de professor, «wij zullen zien, wat daaruit zal ziju te maken. Dus ik verzoek u eiken morgen van o—lo uur hier te komen." Nu ging hij aan het studeeren, dag uit dag in; zomer eu winter, twee jaren lang en bij het einde van den cursus vroeg de muziekleeraar zijn leerling „u bent nu twee jaar bij mij, kunt u nog niet een derde blijven ? Want, openlijk gezegd, twee jaar zijn wel wat heel weinig. In den goeden ouden tijd toen nog de groote zangkunst bloeide, studeerde men zeven jaar ! Zeven lange jaren !" Bruno verklaarde echter, dat ziju spaarpenningen opgeteerd waren en dat hij van huis niets te wachten had. „Welnu, dan moet u maar in de praktijk. U kunt dnar altijd nog verder stu- Ideeren; ik zal dadelijk aan den lieer Kvertnan schrijven." De directeur kwam op een goeden dag en Bruno zong hem een aria voor, tot groote tevredenheid van den toonceldirecteur, die hem meenam //Kerst moet u aan bet lamplicht gewennen, waarde vriend! U hebt nog altijd iets schuchters, dat moet eerst weg! Dan zult ge op de planken komen en daarop leeren staan en gaan. Dan zult u uog aan het orkest moeten gewennen, dat geheel iets anders is dan een vleugel eindelijk zult u in de kunst van het schminken en coslumeeren en andere zaken worden ingewijd. Na een halt jaar zullen we het dan jeens met een solopartij probeeren. Tot dien tijd iu het koor: 40 gulden per niaaud" Ook deze tijd ging om, wel is waar ouder groote ontberingen en ontnuchteringen. Reeds de toon der onderlinge, gesprekken maakte op den beginner een weinig aanmoedigenden indruk, hij had de collega's zich idealer voorgesteld. Verder verdween de poëzie van de opvoering: alles was daarbij berekend en voorbedacht, pathos, hartstocht — slechts ge maakt. Vroeger, als leerling van den zangleeraar — had hij meegesidderd en meegeleefd als Wolfram weemoedig zong tot de avondster, nu had hij een afschuw van de praatjes die onder de repetities zijne collega's tusselicn de coulissen had den. En de atmosfeer was afschuwelijk — verllucht en stof, gas en poeder, parfum en oude kleeren ! Dikwijls, als hij met de andere heeren van het koor achter de coulissen wachtte eu in het beschilderde looneel keek, overkwam lieui een gevoel van nameloos verlangen naar den lieerlijken tuin naar de aspergebedden, den kersenboomgaard, den steencn muur en daarachter het open veld, met gouden aren in den zomer of niet liet witte sneeuwkleed in den winter. I n als hij die dame zag, die tiaar /.ooeven met een lieer een duet zong — dmi kwam hem liet beeld van een liet kind van liet land voor den geest, niet zon opgedirkt en gevei ld als al de dames I ij liet looneel, doi-li eenvoudig, goed, fri-eh en natuurlijk, niet vriendelijk blauwe oogen — — Eindelijk kwam de avond waarop Bru ito als solist zou optreden. I)e kleine parlij van den boer Kiliati in de /• rci"chiitz was hem toevertrouwd. Den gelieeleu voorafgaanden nailil had hij geen oog toegedaan, steeds was het hem alsof hel gordijn in de hoogte ging, alsof het orkest zijn melodie begon, alsof onder in het par kei zijn .Meta /.at. Met hoofdpijn ging hij ] naar den schouwburg, die hem dien dag bijzonder somber voorkwam, met legenzin trok hij zijn eostumm aan. Nu ging liet gordijn omhoog, jubelend vielen de stemmen in : „Victoria de Heister soll leben !" Achter liruno stond de koordirecteur tussehen de coulissen en (luisterde hem Ine: «denk cr om mijnheer Houinanii - uu— vier maten voorspel — een - twee — drie—vier nu! ' 1 De debutant opende den mond, doch er kwam geen noot: de doodangst bad hem zijn kcc". dichtgesnoerd ! In het koor zag men dadelijk wat er gebeurde: onmiddellijk vielen alle «tem men in. lift ging alles vlug van stapel, bel publiek merkte niets e:i slechts eenige I'reischiitz-habituc's in het parket schudden het hoofd van nict-begrijpen. Ook de volgende gedeelten werden in koor gezongen. lileek als het krijt van den muur wankelde de solozanger achter de coulissen. I)o directeur Evermann zei niet», haalde de schouders open zag hem medelijdend aan. Den volgenden morgen had hij zijn ontslag in den zak. Anderhalf jaar later trad de vroegere solozanger door de protectie van invloedrijke mannen weer in zijn betrekking op liet landgoed geplaatst met zijn bruid voor liet alluur. Toen de plechtigheid atgeloopen was schudden de beide vaders elkaar de hand. „Nu hebben wij de kinderen weer bij elkaar—en het is maar goed, dat hij zich eerst den neus gebrand heeft. Dat draagt zijn vruchten voor het vervolg!" Het jonge paar ontvluchtte het gewoel en n'nig in den stillen tuin—zacht klonk uit de verte tafelmuziek: „wir winden dir den .lunglernkranz!"' „Weet je waar dat uit is, Meta? Uit de Firischiitz ! „O, die ongelukkige Freluchütz 3preek daar niet meer van, Bruuo. liet zal je verdriet doen!" /rNeen, mij 11 kiad, dat kom ik te boren. Het is jui#t goed. dat wij liet liooren. Dat is niet voor iedereen geschikt; de kunst is heerlijk, maar ik deug er niet ?oor. Beter zoo dan een slechte tenor! I)e oude tijd is voorbij, Metn, en nu begint voor ons een nieuw leven. ---
— — —